‘k Zou willen trouwen met een meisje van den buiten

‘k Zou willen trouwen met een meisje van den buiten

‘k Ben vierentwintig jaren en het wordt al mijnen tijd,
ik zoek achter een meid, maar ‘k zeg het u met spijt.
Waar zal ik moeten zoeken om te vinden mijn gedacht,
maar zie waar dat ik al zo lang naar tracht:

‘k Zou willen trouwen met een meisje
van den buiten
die vanzeleven gene jongen heeft gezien.
Zij moet niet schone zijn
maar met een beetje kluiten
en zij moet zuiver zijn van zonden bovendien.
Zij mag heur haar niet vele laten onduleren
want in ons huis daar hangt
de spiegel ook verkeerd.
En ‘k zou ze willen
voor een maand of drie proberen
totdat z’haar lesse
goed van buiten heeft geleerd.

Ik kan wel eentje krijgen maar haar moeder die is zot
papatje zit in ’t kot en zij, wel sapperlot,
zij woont bij enen here die zeer goed de kaarten legt
en die haar soms de waarheid ne keer zegt!

Zo raak ik mijn jong leven kwijt en ’t vuur gaat uit mijn lijf
nu word ik oud en stijf maar nog vind ik geen wijf.
Als ik eentje te pakken krijg gelijk of dat ik ben
van mij zal zij dan nooit geen klagen hèn.