De pensenjager
Een lied uit het liedjesschrift van Eugeen Koopman anno 1916, lied waarschijnlijk daterend uit de 19e eeuw. Het gaat over een “jager” die in het bos “toevallig” een jonge vrouw (van 21 jaar) ontmoet die graag wil meedoen aan de jachtpartij. Als prooi feitelijk…
Maar eerst moet zij hem helpen om zijn “carabine” in gereedheid te brengen.
Kortom, het gaat in feite over een vrijpartij, vermomd als een jachttafereel: een allegorie die we meermaals terugvinden in oude liederen.
De pensenjager
968 [A] onbekend [C] Johan Morris
‘t Was op een vroegen morgend
als ik zeer(1) aan mijn tanden had.
Ik kon daarvan niet slapen,
ik ging wandelen buiten de stad.
Vermits dat ik liefhebber was
al van het pensen jagen
nam ik mijn poeder en carabien,(2)
‘t was om het mee te dragen.
Nam ik mijn poeder en carabien,
‘t was om het mee te dragen
Ik ging langs de stille dreven
waar die nachtegaal zo lieflijk zong
Ik zette mij daar wat neder
onder enen groenen boom.
Daar viel ik lustig in het slaap,
mijn tandpijn was genezen.
Maar eindelijk als ik wakker wierd,
de zon die was gerezen.
Maar eindelijk als ik wakker wierd,
de zon die was gerezen
‘t Was op een vroegen morgend
en ik hoorde daar een schoon gezang
‘t Was een meisje van drijmaal zeven
die ik daar zo lustig zag.
Zij sprak: jager zijt niet verrast
van zonder gendarmen(3) te jagen
Gij weet mijn Vader is GardeChasse(4)
en ik zal u overdragen.(5)
Gij weet mijn Vader is GardeChasse
en ik zal u overdragen
Ik zei: mijn meisje roept geen alarm,
uw vader is mijn beste vriend
en ik ben er al een gendarm
en ik doe hier mijnen dienst.
Niemand kan mij de jacht verbiên
meisje, waar zijn uwe zinnen?
Ik zal mijn geweer eens laten zien
en het poeder zit van binnen.
Ik zal mijn geweer eens laten zien
en het poeder zit van binnen
Maar als zij had vernomen
dat ik een gendarme was
kwam zij recht op mij gelopen
en vroeg om vergiffenis.
Zij liet haar vallen in het gras
en sprak: lieve gendarme,
ik ben het wild waar gij op jaagt,
schiet maar, ja, zonder erbarmen.
Ik ben het wild waar gij op jaagt,
schiet maar zonder erbarmen.
Ik zei: meisje zijt niet zo haastig,
ik ben graag op mijn gemak.
Mijn karabien moet zijn geladen,
’t poeder zit nog in mijn zak.
Meisje, wil mij behulpzaam zijn
om mijn karabien te laden.
Hier is mijn poeder, mijn karabien
Ik zal u omverre blazen.
Hier is mijn poeder, mijn karabien:
ik zal u omverre blazen.
‘t Was op een schonen morgend,
ik hoorde daar een schoon gezang
Het kon niet beter wezen
op die patrijzenjacht.
’t Geweer ging af en ‘t gaf een paf,
het kletterde tussen de bomen.
En, juist van pas, mijn hondje bast,
‘k zag heel de stad van Rome!
En juist van pas mijn hondje bast
‘k Zag heel de stad van Rome
Maar als zij was geschoten
riep zij: jager het is een schand!
Uw geweer moet zijn gebroken
want het poeder vliegt in het zand.
Uw schot dat heeft mij niet getreft
daarom kan ik mij niet verloven.
Van zo een schot word ik niet vet,
‘t is al in het zand gevlogen.
Van zo een schot word ik niet vet
‘t Is al in het zand gevlogen
Nu pensenjagers voor het laatst
als gij gaat op patrijzenjacht.
Ziet dat ge zijt enen gendarm,
voor u is ‘t altijd jacht.
En schiet maar vogels groot en klein
als gij maar kunt vizeren.(6)
Al vloog het poeder tussen haar billen,
ge moogt u niet generen.(7)
Al vloog het poeder tussen haar billen,
ge moogt u niet generen.
(1) pijn
(2) carabine, (jacht)geweer
(3) “mannen-met-wapens”, politie
(4) “toezichthouder-van-de-jacht”, jachtopziener
(5) aangeven, verklikken
(6) mikken
(7) beschaamd, gehinderd voelen
![]() |
Partituur * De pensenjager * |
![]() |
1. instrumentaal
|
Bronnen: zangwijze: eigen melodie in liedschrift Eugeen Koopman lied nr 117 (MUZ0349) in "Liedjes die eigenlijk niet mogen" (Roger Hessel) met andere melodie (MUZ0410 pag 52) in liedjesschrift Emiel Meire lied nr 21 (MUZ0956)
Een sluipmoord te Moerkerke (1913)
Op 27 november 1913 werd Ignace de Thibault de Boesinghe, 33 jaar, bewoner van een kasteeltje in Vijvekapelle, door een sluipschutter gedood toen hij terugkwam van een klopjacht in Oostkamp. De dader werd nooit gevonden.
De heemkundekring Sint-Kruis (bij Brugge) schrijft er ondermeer het volgende over:
Rond 18 uur was hij te Brugge terug en ging zijn 26-jarige vrouw, dochter van baron Stienon du Pré, burgemeester van Doornik, afhalen bij zijn moeder in de Langestraat. Aan de halte van de IJsput, buiten de Kruispoort namen ze de stroomtram Brugge-Middelburg om naar huis te rijden. Om 19.05 stapten ze af aan de tramhalte "Het Wonderjaar", schuin rechtover de dreef van het kasteel Altena. Al vertellend trok het paar de dreef binnen. Het étui, dat zijn jachtgeweer bevatte, droeg Ignace over de linkerschouder en rechts gaf hij de arm aan zijn vrouw. Halverwege de dreef, op een tiental meters achter hen, ging een schot af. I. de Boesinghe viel op de grond en sleurde zijn vrouw mede, die als bij wonder ongedeerd bleef. Hij riep dat hij dodelijk gekwetst was. Zijn vrouw liep al hulproepend naar het kasteel, waar het dienstpersoneel, dat zijn meesters verwachtte, toegelopen kwam. De gekwetste werd te bed gelegd en een dokter en de pastoor werden bijgehaald. Het slachtoffer was zwaar gekwetst door een postkardoes. Vier kogeltjes waren in de linkerzijde gedrongen, vier hadden de kolf van het geweer verbrijzeld, en één had de linkerhand doorboord. Na een kalme nacht was het slachtoffer overleden op donderdagmorgen om 9 uur, tengevolge van een inwendige bloedstorting. Hij stierf bij volle kennis. Hij had niets gezien en kon geen de minste aanduiding geven om het gerecht in te lichten.
Een niet nader genoemde marktzanger verhaalde dit gebeuren vrij nauwgezet maar voegde er toch een paar elementen aan toe om het dramatischer en legendarischer te maken. Als melodie koos hij voor “Berceuse tendre” dat Léo Daniderff (pseudoniem van Ferdinand Niquet) schreef in 1911 en in 1932 door Damia op plaat werd gezet. Een jaar later zou Berthe Sylva het in duet zingen met Fred Gouin. Door wie onze onbekende marktzanger het in 1913 al had horen zingen weten we niet.
Een sluipmoord te Moerkerke
967 [A] onbekend [C] Léo Daniderff (1878-1943) (P.D.)
Het droevig nieuws dat men nu weder hoort
is het bewijs ener echte sluipmoord,
te Moerkerk’ nu laatst bedreven:
daar liet een Heer het dierbaar leven.
Hij kwam des avonds van een jachtpartij
naar zijn kasteel met zijn vrouw aan de zij
en dicht bij zijn woning gekomen
knalde er een schot
Wreed gekwetst lag hij te bed, dienen heer,
te zuchten van pijnen en van hartzeer.
Maar, door koortsen overmand,
verslechterde zijn toestand.
Hij stierf in de armen van zijne vrouw.
Daar was het algemene rouw.
Ja, die slag viel hard,
’t was daar droefheid en smart
in eenieders hart
Dien heer getroffen, die slaakte een kreet
van smart en pijn die het luchtruim doorsneed.
Hij riep zijn dierbare vrouwe:
“Ach loop toch om hullep algauwe!”
Maar zij was daar zo zeer van aangedaan,
zij kon niet spreken, zij kon zelfs niet gaan.
Zij stond als genageld aan d’aarde
van angst en van schrik
De dienstboden hadden ’t schot ook gehoord,
zij liepen seffens naar de plaats dan voort,
vonden hun meester ten gronde,
gekwetst ja door menige wonde.
Men droeg hem binnen al in het kasteel.
’t Was daar geschrei, ’t was een droevig toneel.
Dokters werden seffens ontboden
al van uit de stad
Het slachtoffer had nog een goede nacht,
niemand die had daar het ergste verwacht.
Zijn toestand kwam te verslechten.
Een priester kwam hem te berechten.
Hij sprak: ” ’k Ga sterven, ik word het gewaar
maar vergeef het aan de moordenaar.”
En in de armen zijner vrouwe
gaf hij dan den geest.
Nu zijn de gendarmen te saam op zoek
achter den dader langs kanten en hoek.
Mochten ze hem gauw ontdekken,
dat zou de mensen wat opwekken.
Met den moord brengt diene laffe bandiet
in de woning weemoed en groot verdriet.
Geen rust zal die kerel nog hebben,
noch dag en noch nacht.
![]() |
Partituur * Een sluipmoord te Moerkerke * |
![]() |
1. instrumentaal
|
Bronnen: zangwijze: "Berceuse tendre" tekst in "Roversbenden in Oost- en West-Vlaanderen", Roger Hessel (MUZ0945 pag. 95) Heemkring St.-Kruis over de moord op Ignace Thibault de Boesinghe